Patience










Places Cut Out of Coloured Paper van Sanne van de Goor, 2013








De wachtkamer als reservaat voor plastic, staal en duploblokken




Door Laurens Landeweerd 






De wachtkamer is een uitzonderlijke plek. Ieder die er binnentreedt wordt gedwongen tot nederigheid. Je dient er op een plastic kuipstoeltje te zitten, in een rij, vastgeklonken aan een stalen balkje. De zetelloze hoek bestaat doorgaans uit een wit gelamineerd stukje spaanplaat of uit bankglas, met daarop tijdschriften met namen als Arts en Auto (zodat we weten welke studierichting we ooit hadden moeten kiezen), de Privé (een guilty pleasure), een verlepte Donald Duck en een stuk of drie Mijn geheim. Op de koude tegels verder een groen vilten tapijt met een treurig incompleet stapeltje duploblokken (met één ovaal ding met ogen), dat door al dan niet niezende kleuters tot weinig inspirerende bouwsels leidt. Nog meer dan thuis is ieder architectonisch plan hier gedoemd tot een einde in de wasmachine, en elk kind voelt dit haarfijn aan.

De wachtenden generen zich voor hun ziekte, maar misschien nog meer voor de ontmoeting. En voor de armoedige entertainment-set van die eenzame kleuter. Soms mompelt iemand iets, als poging tot gesprek. Maar intussen kijkt iedere wachtende naar de meedogenloos voorttikkende driearmige wijzerplaat aan de wand. Vooral deze noopt tot nederigheid.

Tijd is een fenomeen dat moeilijk in woorden te vatten valt. De tijd is een intrinsiek onderdeel van onze ervaring. Het idee van de tijd als meetbare grootheid is in onze tijd dominant. En met die meetbaarheid treedt ook een bepaalde vorm van ongeduld in ons bewustzijn: elk uur zonder inzicht is een magerte, elke minuut zonder handelen is een verspilde minuut, elke seconde zonder prikkel is een bron van irritatie. Maar al hebben we de tijd meetbaar gemaakt, we ervaren de tijd niet als constante. Tijd is maar schijnbaar kwantitatief. De eigenlijke aard van de tijd is kwalitatief. Een drukke dag kan voorbijgaan in een vloek en een zucht, terwijl tien minuten wachten als een eeuwigheid kan toeschijnen.

Wanneer we moeten wachten worden we gedwongen in een andere tijdservaring. Ons bewustzijn is geplaatst tussen de twee polen van herinnering en verbeelding. Het zijn deze twee polen die onze beleving van verandering gestalte geven. Herinnering en verbeelding maken de ervaring van verandering tot een ‘verloop door de tijd heen’. De beide polen fragmenteren echter wanneer we handelen: in de actie (wandelen, typen, fietsen, koken). Want zowel herinnering als verbeelding hebben contemplatie nodig, en in het handelen is er louter de gerichtheid op de relatie tussen lichaam en object. In het handelen hebben we ook een andere relatie tot de tijd: hij gaat vanzelf, hij wordt onmerkbaar door de handeling. We zitten dan niet vast in de projectie vanuit het ‘nu’ naar verleden (herinnering) en toekomst (verbeelding).

Maar ook in het handelen is onze ervaring van de tijd aan het fragmenteren. We worden immers doorlopend uit het nu getrokken. De leefwereld is gekoloniseerd door beeldschermen: sommige urinoirs in de horeca hebben een lichtgevoelige doortrekknop, met daarbij een scherm dat doorlopend beeldreclames toont; langs de snelweg staan reusachtige flatscreens die ons vertellen waar we onze grasmaaier moeten kopen, en als de leefomgeving ons niet met dit soort beelden confronteert grijpen we in files en wachtrijen bij de bakker naar onze mobiele telefoons. En ook in de wachtkamer hangen intussen al schermen om ons af te leiden. De stapel tijdschriften ligt er echter ook nog, evenals de treurige bak duploblokken, maar net als de ijzeren balken met kuipstoeltjes horen ze eigenlijk niet meer in deze tijd. We zouden ze af willen schaffen en verbergen ons nog meer achter onze mobiele telefoons dan in de trein of in de lift. We kunnen niet meer omgaan met dit passieve ondergaan van de tijd.

Wij wachten met telefoons in onze hand. Waar in 1950 nog ernstig gerookt werd in vliegtuigen, bioscopen en wachtkamers, zijn er nu wachtenden met schermen en schermen voor de wachtenden. Louter de niet aan deze smartware gewende bejaarden pogen de gêne te doorbreken. De rest vindt hen moeilijk in hun directheid. We staren naar onze telefoon, of naar de schermen aan de muur. De wachtkamer, kortom, is nog eenzamer dan ooit tevoren.

Ziekte stoort het vanzelfsprekende verloop van de dagelijkse dingen. Ziek zijn dwingt ons een andere verhouding tot de tijd aan te nemen. We moeten immers de verhouding tot onze eindigheid aangaan. Maar onuitgenodigd als ziekte altijd is geweest, kunnen we er ook steeds minder goed mee omgaan. Waar vroeger God of het Lot beschikte verwachten we nu controle, verantwoorde bepaalbaarheid en oplossingsgerichtheid, liefst met efficiënte snelheid. Aangezien ook de zorg geen ‘dienst’ maar een ‘markt’ is geworden, kunnen wij niet omgaan met de onzekerheid die de wachtkamer met zich meebrengt. Wij hebben een ander verwachtingspatroon. Zeker in dat licht draagt de trieste incomplete doos met duploblokken weinig bij tot de klanttevredenheid. En ook de lege boodschappen op de schermen voegen weinig toe aan de ervaring van dit wachten.

Wij zijn de wachtstand ontgroeid. Wij zijn de prikkelarmoede van de wachtkamer ontwend geraakt. Autoweg, bakker en gemeentekantoor, overal worden we geprikkeld. En op het gemeentekantoor kunnen we een nieuwe afspraak maken. En bij de bakker weten we wanneer het nummer wordt afgeroepen. Wanneer het te lang duurt, dan kunnen we later terugkomen. In een file horen we de radio, in ieder geval een stem. Maar waar we wachten op diagnose of behandelplan slaagt het scherm er nauwelijks in af te leiden en eist alleen de klok de aandacht op.

Ziek zijn is nu eenmaal een passief proces: een wachten op het lichaam. Het woord patiënt is etymologisch verwant aan het Franse en Engelse woord ‘patience’: geduld. Oorspronkelijk stammen beide van het woord ‘pathos’, hetgeen ‘lijden’ of ‘ondergaan’ betekent. De patiënt is kortom iemand die ondergaat, lijdt, en niet iemand die handelt, of onderneemt. Hiermee is het cliëntmodel in tegenspraak met de werkelijke aard van de zorg. Een cliënt kan eisen stellen, hanteert bepaalde kwaliteitscriteria, en kan naar believen naar de concurrent overstappen. Een patiënt heeft niet te kiezen, maar dient te vertrouwen op de expertise van de arts en het verplegend personeel: hij of zij ondergaat de diagnose en de behandeling.

Wachten is een intrinsiek onderdeel van de zorg. Al doet het lichaam, in samenwerking met de geneesheren, zijn best om de ziekte in kwestie te boven te komen, de geest kan niet heel veel meer dan lijdzaam toezien. Elke behandeling vraagt dus om geduld. Bij de dokter gaat het niet om een dienst. Het gaat om onszelf. Hier wordt het wachten ‘enorm’. In plaats van haar te beschouwen als probleem, zouden we de wachtkamer moeten omarmen. Want waar vind je verder nog ruimte tot contemplatie, verbeelding en herinnering? Laten we dit reservaat van staal, plastic en duploblokken dus niet geheel koloniseren met de 21e eeuw.










Laurens Landeweerd (1976) is filosoof. Hij is als onderzoeker verbonden aan de Radboud Universiteit Nijmegen. Daarnaast heeft hij een positie bij de interdisciplinaire bachelor van de kunstacademie in Maastricht. Zijn huidige onderzoek gaat over de relatie tussen het tijdsbegrip in de exacte wetenschappen en de onmiddellijke ervaring. Zijn boek ‘Time, Life & Memory’ wordt volgend jaar door uitgeverij Springer gepubliceerd.